De Gouden Erwt

Vijf nieuwe gedichten

Gepubliceerd op 16-07-2014

Levensliedje

Toen ik nog jong was en caramboleerde tussen de bergen
Met mijn Louboutins voor heren, en mijn maatpak voor de dinsdag
En de donderdag en al de andere dagen, ook die zonder maat of pak,
Toen verlangde ik alleen maar naar een kind
En de naïeve glimlach van een kind.
Toen kwam jij langs, het oude kind
Dat ik ooit voorbij gelopen was, ik herinnerde me jouw gezicht,
Een vlek bij een lantaren, een glans die onafhankelijk bleek
Naast het net ontstoken licht.
Kom, we gaan een wandelingetje maken, zei je.
En we wandelden. Geen halte bij de zeeën,
We liepen erover, zo gingen we op in ons gesprek van een handvol woorden,
Het water droeg ons als een vloer, en toen, toen
Was het oude kind alweer verdwenen.
Toen ik nog jong was en elke sprong een zang was
En al de dagen snikkende marmotten bij sprakeloze bergmeren,
Toen kwam ik jou tegen, maar ik liep je voorbij.
Waar ging je heen? En gaan we nog eens wandelen?
Opdat de zee ons draagt en zich vermant tot marmer
En ons gezicht één licht wordt als het licht
Dat de verblijde druif met suiker informeert.
Ik strijk het haar uit je gezicht, er zit een kruimel in
Je mondhoek, in de getijden van je glimlach
Wordt hij opgetild, als ik.


Litanie

Laten wij het beste in elkaar bewaren, want iets anders is er niet;
Het regent kokosnoten op onze hoofden, oude zonnen worden opgeborgen
In lederen boekentassen en wie ze tevoorschijn haalt heeft brandend stro
Aan zijn vingertoppen. Ik wilde je ogen kussen maar
Ze zijn te koud, ze kijken van me weg. Laten we het beste in zichzelf
Ronddraaien als in een glanzend circuit. Mijn woorden draaien tot
Ik dood ben rond mijn hoofd rond mijn geridderd slijm: laten wij -of strooi
Iets troostends, chocolade hagel, in de zilveren lepel. Ik zal slikken.

 

Ik kon het niet begrijpen

Het was een oogst als een zucht,
Het was een zuchtende oogst;
Ik verpletterde een vlieg tegen het raam,
Ik plette een vlieg tot hiërogliefen,
Ik kon het schrift niet begrijpen.

Het was een oogst als een zucht,
Het was een zuchtende oogst;
Iemand belde aan iemand ademde
Luid na lang gebeld te hebben,
Ik kon het ademen niet begrijpen.

Het was een oogst als een zucht,
Het was een zuchtende oogst,
een stuk lapis lazuli lag te glanzen;
Donkerder dan de kamer glansde de lazuli;
Ik kon het glanzen niet begrijpen.

Het was een oogst als een zucht
Het was een zuchtende oogst;
Wie eraan had meegewerkt keerde naar huis,
Opgelucht en blij, of doorweekt en boos;
Ik kon het oogsten niet begrijpen.

Het was een oogst als een zucht,
Het was een zuchtende oogst;
Mijn deuren staan open mijn adem
Klimt in volle schuren klimt op karren;
Nog urenlang klim ik verkeerd zo zal ik rijpen.


Het zwembad op woensdag

Het zwembad op woensdag, verlaten droog turkoois,
Ligt In het midden van de week, onopgezocht.
We proeven stroop; ik proef stroop, en jij
Met je zoetsappige geslik en gezwijg.

Aan de randen pauzeren de zwarte vliegen,
Loskruimelend van een schaduw als de wind opsteekt,
En in een rokende sliert verdwijnend van het
Tot niets vermagerende lichaam.
Zo moet het zijn: woensdag, leeg, en met de

Dode smaak van stroop, roestende speeltuigen
Waaraan linten zijn gebonden van het ene
Naar het andere. Speeltuig-stad en daarin: droog zwembad.

Slik dan en land! Vul het zwarte lichaam aan
Dat met ons groeit en herbegint aan de rand
Van het droge zwembad; wij zijn het,
Eindelijk samen, door getuigen
Van diep stralend water omringd.

 

Transsylvanië

In een schuwe, slechte zomer
Waar de vleermuizen sterven, nat en miserabel,
In zichzelf opgerold als rottende sigaren,
Wil ik je nog zeggen -maar de bomen
Roeren met hun verste takken schrammend
In mijn ogen. Ik laat alles vallen, ook mezelf.

Ongetwijfeld ben je gelukzalig, verblijvend
In een woord als Transsylvanië, met zijn grens
Van splinters naar de buitenwereld geduwd en
Eet je daar perziken en ander beschreven fruit.

Maar kom je naar me toe, in een zomer als deze?
Tegen welke wisselkoers je ademen vertraagd
Of versneld? en ik met winterramen in
De zomer, stuntelend, verkild bij
Viriel onkruid -ik laat alles vallen, ik grijp
Je bij je doorweekte vlecht. Die had
Je nooit! Ik weet niet wat ik zeg, de regen
Maakt je gezicht jong en bloot.